De antizionistische obsessie met het lijden van de Palestijnen doet zich voor als medeleven, maar onthult in werkelijkheid een soort sadistische fascinatie. Hoe meer het probeert het beeld van Israëlische wreedheid te construeren, hoe meer het zich vermaakt met het spektakel van lijden zelf—overdrijvend, opblazend en het met voyeuristische vreugde verspreidend. Zijn blik is gevangen in de horror die het beweert te betreuren. De haat tegen Israël die antizionisme aandrijft, is in wezen een verlangen om Joden pijn te doen—een drang die naar voren kwam in de gruweldaden van 7 oktober en eerdere uitbarstingen zoals het Hebron-bloedbad van 1929. Het vermeende humanitarisme van antizionisme maskeert een diepere pathologie: een morele economie van wreedheid die zich voedt met anti-Joodse geweld als zijn duistere bron van betekenis.